18638 |
kamizool |
combinaison (fr.):
betekenis: onderjurk
komunnezoa (L353p Eksel),
kamizool (<fr.):
betekenis: onderjurk
kamuzool (L353p Eksel)
|
kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
komen (L353p Eksel)
|
kammen (ww.) [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|
22336 |
kampen |
kampen:
kampen (L353p Eksel)
|
Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24704 |
kamperfoelie |
melkzuikers:
Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings
mɛləkzu.kərs (melkzoekers) (L353p Eksel)
|
Wilde kamperfoelie (lonicera periclymenum 150 tot 300 cm grote klimplant met houtige stengels; de bladeren zijn tegenoverstaand en meestal gaafrandig; de bloemen staan in (schijn)kransen of hoofdjes met een lange kroonbuis, geelachtig wit of purperrood [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
kanoa-el (L353p Eksel),
water
knaol (L353p Eksel),
vaart:
als in : in vliegende vaart
in vaort (L353p Eksel)
|
een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)] || een vaart [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
20599 |
kandeel |
grog:
grog (L353p Eksel)
|
kandeel; Hoe noemt U: Warme drank bereid uit wijn (bier, melk) met eierdooiers, suiker en kaneel, al of niet met wittebrood (kandeel, zuipen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenluchter:
karselochter (L353p Eksel),
kandelaar:
kandeleers (L353p Eksel)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (L353p Eksel)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21721 |
kantongerecht |
tribunaal (<fr./lat.):
tribbenool (L353p Eksel)
|
het laagste rechtscollege, bevoegd tot kennisneming van kleine burgerlijke zaken en tot berechting van overtredingen [kantongerecht, tribunaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (L353p Eksel)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|