19826 |
kat |
kat:
kat (L353p Eksel),
kát (L353p Eksel)
|
kat [Goossens 1b (1960)], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
22311 |
katapult |
flits:
Zie katteprul.
flits (L353p Eksel),
kattenprul:
Met de katteprul, flits of schietterke ter op oêt trèkken.
katteprul (L353p Eksel),
schietertje:
schieterke (L353p Eksel),
Zie katteprul.
schietterke (L353p Eksel)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjes wegschieten? [Lk 01 (1953)] || Katapult.
III-3-2
|
20604 |
kater |
houteren kop:
hoaetere kop (L353p Eksel)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24786 |
kattekruid |
kattekruid:
Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings
katəkru:t (L353p Eksel)
|
Kattekruid (nepeta cataria 40 tot 100 cm grote plant. De stengels staan rechtop en zijn dicht behaard; de bladeren zijn eivormig spits, de bladrand is gekarteld of getand; de bloemen staan in lange trossen aan het eind van de stengel en in gesteelde zij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24662 |
kattenstaart |
kattenstaart:
Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings
katəstɛrtən (kattesterten) (L353p Eksel)
|
Kattestaart (lythrum salicaria 50 tot 150 cm grote plant. De stengels staan rechtop, zijn kantig en zijn meer of minder behaard; de bladeren zijn tegenoverstaand of in kransen en lancetvormig. De bloemen groeien in lange aren, zijn 6-tallig en purperroo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24179 |
kauw |
torenkraai:
torekrèè (L353p Eksel),
torenkraaitje:
torenkraai(ke) (gew.uitspr.) (L353p Eksel)
|
kauw || kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
hirken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
hirriken (L353p Eksel),
knabbelen:
knabbelen (L353p Eksel)
|
kauwen [ZND 01u (1924)] || kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kassuifel (L353p Eksel),
kasuifel (L353p Eksel)
|
Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
keel:
kē̜.l (L353p Eksel),
strot:
strō.t (L353p Eksel)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
keel (L353p Eksel),
kēl (L353p Eksel),
strot:
stro.d (L353p Eksel),
stroot (L353p Eksel),
strōōt (L353p Eksel)
|
een keel [ZND A1 (1940sq)] || keel [N 10b (1961)] || Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)] || strot [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|