e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leefnet kaar: ka:r (Eksel), leefnet: leefnet (Eksel, ... ) het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar] [N 112 (2006)] || Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)] III-3-2
leeftijd, ouderdom ouderdom: auwerdom (Eksel, ... ), ārdom (Eksel) ouderdom [ZND 05 (1924)] || ouderdom; op zijn - [ZND B1 (1940sq)] || ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)] III-2-2
leeg, gezegd van een noot hol: hool (Eksel, ... ) leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
leeg, niets bevattend leeg: leeg (Eksel), verlaten (ruimte): verləten (Eksel) niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leegloper leegloper: leeglopper (Eksel) een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] III-1-4
leep, doortrapt slim: slum (Eksel) zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4
leerling leerling: lierling (Eksel) de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leeuwenbek leeuwenbekje: Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  le.uwəbɛkskə (leeuwebekske) (Eksel), leeuwenmuiltje: Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  leeuwemuilkes (Eksel) Leeuwenbekje (antirrhinum majus). De onderste bladeren staan bijna altijd kruisgewijs, de bovenste verspreid. Grote (ruim 3 cm), verschillend gekleurde bloemen met korte, brede kelkbladeren. De bloemen staan in trossen aan de stengeltoppen (kalfssnuit, kn [N 92 (1982)] III-4-3
leggen leggen: lĕgə (Eksel) leggen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
lei(en) lei(en): leeen (Eksel, ... ), schalie(s): schaolien (Eksel) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3