17561 |
been, beenderen |
knook:
kneuk (L353p Eksel),
knoken (L353p Eksel),
knook (L353p Eksel),
schenk:
schink (L353p Eksel)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklō (L353p Eksel)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
beest:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
bējəst (L353p Eksel)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20487 |
beet, hap |
hap:
hap (L353p Eksel),
mondvol:
moͅnt˃vōͅl (L353p Eksel)
|
een mondvol (afbijten, b.v. van een appel) [ZND B1 (1940sq)] || hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25053 |
beetje, een weinig |
kwakkel:
kwakəl (L353p Eksel)
|
onbepaalde kleine hoeveelheid (kwakkel) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
18536 |
bef |
bef:
bef (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18886 |
begeerlijk |
gewild:
gewild (L353p Eksel)
|
de begeerte opwekkend, verlokkend [gewild, begeerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18993 |
begeerte |
verlangen:
verlangen (L353p Eksel)
|
een groot verlangen naar iets, een sterke wens [geerte, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23868 |
begeleider van het baldakijn |
ereleden van het heilig hart:
iereleden van t H Hart (L353p Eksel),
hemeldragers:
hemeldragers (L353p Eksel)
|
De begeleiders van de hemel, bijvoorbeeld vier leden van de schutterij [hiëmelwach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18997 |
begerig |
begerig:
begerig (L353p Eksel)
|
sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|