21816 |
nabootsen |
na-apen:
ps. geprobeerd om te spellen, maar ken het Eksels dialect niet!
nōͅāpən (L353p Eksel)
|
iemands stemgeluid imiteren [nabootsen, papegaaien] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21843 |
nachtbraken |
nachtbraken:
nachtbraken (L353p Eksel)
|
tot diep in de nacht uitgaan, nachtbraken [zwabberen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegaal (L353p Eksel),
nachtegoal (L353p Eksel),
nachtegoäl (L353p Eksel)
|
nachtegaal [ZND 05 (1924)] || nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18608 |
nachtjapon |
nachtkleed:
nachtklieëd (L353p Eksel),
slaapkleed:
sloopklieëd (L353p Eksel)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtkleren:
nachtklieër (L353p Eksel)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23772 |
nachtmis |
middernachtmis:
middernachtmès (L353p Eksel),
nachtmis:
nachtmes (L353p Eksel)
|
De mis die snachts wordt gedaan, nachtmis. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
getemelker (L353p Eksel)
|
nachtzwaluw
III-4-1
|
18937 |
nadeel |
schade:
schoj (L353p Eksel)
|
het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20138 |
nageboorte |
moederkoek:
moederkoek (L353p Eksel),
mook:
cf. Weijnen s.v. "mook, moke"; vgl. Genk Wb s.v. "moek"1. slibachtige substantie; 2. gedarmte van geslacht dier; cf. WNT s.v. "mook - in oudere vorm mooke"= (naast eerste maag van herkouwende dieren) een benaming voor pens of buik van dier en ook van mensch
de moeëk (L353p Eksel),
nageboorte:
nogeboarte (L353p Eksel),
nogeboorte (L353p Eksel),
Bij dieren: voel.
noogeboorte (L353p Eksel)
|
menselijke nageboorte [N 10C (zj)] || Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
34179 |
nageboorte van de koe |
kwaad:
kōt (L353p Eksel)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|