e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oorlel oorlel: oerlel (Eksel), oeërlel (Eksel), ōērlel (Eksel), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  oeërlel (Eksel), oorlelletje: ōērlelleke (Eksel) oorlel, oorlelletje [N 10b (1961)] || Oorlel: afhangend lapje aan de oorschelp ((oor)lel, (oor)lelletje) [N 106 (2001)] III-1-1
oorlog oorlog: oorlog (Eksel) de strijd tusseen twee of meer volken, vorsten of staten [oorlog, krijg] [N 90 (1982)] III-3-1
oorlogsschip oorlogsboot: oorlogsboe-w-et (Eksel) een schip gebouwd en uitgerust om in de oorlog gebruikt te worden [manwaar] [N 90 (1982)] III-3-1
oorring oorbel: oarbel (Eksel), oe-w-erbel (Eksel), oêrbel(len) (Eksel), oërbel (Eksel), ōērbel (Eksel) Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)] || zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)] III-1-3
oorveeg dadel, enz.): oerveeg (Eksel), oorveeg: oerveeg (Eksel) een muilpeer (geef gelijkbeteekenende woorden: oorvijg [ZND 01u (1924)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] III-1-2
oorvormig handvat oor: ūər (Eksel) Oorvormig handvat van b.v. een kopje, pan, kan etc. (oor, handsvat, handvat) [N 79 (1979)] III-2-1
oorworm oorworm: fon. var. van "oorworm"niet overgenomen  oorworm (Eksel) oorworm [ZND 34 (1940)] III-4-2
oostindische kers capucijner: Spelling: \"fonetiek-dialect\"= Frings  kapysi.nɛrs (kapucieners) (Eksel), kapucijners: Spelling: "fonetiek-dialect" = Frings  kapysi.nɛrs (kapucieners) (Eksel) [N 92 (1982)]Oostindische kers (tropaeolum majus nana). De bladeren zijn roodachtig met 5 zeer stompe hoeken, ze zijn iets grijsgroen. De kelk is geel. De kroonbladeren zijn oranje tot lichtgeel, aan hun voet met franje. De onrijpe vruchten worden in azijn ingemaakt, [N 92 (1982)] I-7, III-2-1
op bedevaart gaan bedevaart gaan: beevert goan (Eksel), beevert gooên (Eksel) Een bedevaart doen, op bedevaart gaan [beewegen, beevaarden, bèèverte]. [N 96C (1989)] III-3-3
op de loop gaan bijzen: bizzen (Eksel), vluchten: vluchten (Eksel) vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)] III-1-2