e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
optillen heffen: həfən (Eksel), lichten: lichten (Eksel), opheffen: it ophəfən (Eksel), òphøfə (Eksel) (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || iets opheffen (tillen) [ZND B2 (1940sq)] || opheffen, tillen [ZND A1 (1940sq)] || optillen [RND] III-1-2
optuigen (het) getuig aandoen: t ˲gǝtȳ.x˱ ǫndū.n (Eksel) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
ordenen, rangschikken schikken: schikken (Eksel) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
organist orgelist: øͅrgəlest (Eksel, ... ) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: een scoen deksaal met ⁄ne scoene öleger (Eksel), inən ərgəl (Eksel, ... ), orgelman (Eksel), øͅlgər (Eksel), øͅləgər (Eksel), øͅrgəl (Eksel), øͅrgəlmān (Eksel), ərəgəlma.ən (Eksel) Een orgel. [ZND B1 (1940sq)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen orgel spelen: øͅləgər spēlə (Eksel), øͅrgəl spēlə (Eksel) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgeldraaier orgelman: orgelman (Eksel), øͅrgəlmān (Eksel), ərəgəlma.ən (Eksel) iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2
orgelpijpen orgelpijpen: øͅləgərpīpə (Eksel), øͅrgəlpīpə (Eksel) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
orgeltrapper orgelblazer: øͅrgəlblōͅzər (Eksel), orgeltreder: øͅləgərtrēər (Eksel) De orgeltrapper, orgeltreder, die al pompend of tredend de blaasbalg van het orgel met lucht vulde [örgeltrèèjer, balketrèëner, herrejotswinkmecher?]. [N 96B (1989)] III-3-3
ortolaan ortolaan: ortoloan (Eksel) ortolaan III-4-1