21217 |
pasfoto |
portret:
pétrèt (L353p Eksel)
|
de foto zoals op paspoorten en dergelijke legitimatiepapieren moet worden aangebracht [tiptopje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nøxtǝrǝ [kalf] (L353p Eksel)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
21202 |
paspoort |
pas:
pas (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18183 |
passen |
goed staan:
het stut òch goed (L353p Eksel),
op het lijf gesneden:
op `t līēf gesneen (L353p Eksel),
passen:
passen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
passen - het past (L353p Eksel)
|
nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)] || Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20749 |
pasteitje |
vid-tje:
viedeeke (L353p Eksel)
|
Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33561 |
pastinaak |
pastenakenpoten:
bastenake pwote (L353p Eksel),
pastenakenpoters:
pastenakenpoeters (L353p Eksel),
pasternakenpoten:
pasternakepoeten (L353p Eksel)
|
De pastinaak, de vlezige wortel van de plant met dezelfde naam, die een aromatische smaak heeft (pastenaak, pannenakkerstrung). [N 82 (1981)] || pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
menèr pestoeër (L353p Eksel),
pəstû.r (L353p Eksel),
m
də pastuər (L353p Eksel),
də pəstu:r (L353p Eksel)
|
Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)] || pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
23236 |
pastorie |
pastorie:
pastrij (L353p Eksel)
|
Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20685 |
patates frites |
friet:
friet (L353p Eksel)
|
Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23542 |
pateen |
pateen (<fr.):
pateen (L353p Eksel),
patieen (L353p Eksel)
|
De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|