18827 |
bezorgd |
beduust:
ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!
bədy(3)̄st (L353p Eksel)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18009 |
bezwijming |
flauwte:
flate (L353p Eksel),
flo.te (L353p Eksel),
floôte (L353p Eksel)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17996 |
bibberen |
bibberen:
bibərərn (L353p Eksel),
rijderen:
rijere (L353p Eksel),
rɛiərən (L353p Eksel)
|
beven (bibberen) [ZND B2 (1940sq)] || beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23668 |
biddag |
bedens:
beens (L353p Eksel)
|
Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23200 |
bidden |
beden:
been (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel),
bēn (L353p Eksel),
zich beden:
zich been (L353p Eksel)
|
Bidden (in de kerk). [ZND B1 (1940sq)] || Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23703 |
bidden uit dankbaarheid: dankgebed |
dankbede:
daankbee (L353p Eksel)
|
Bidden uit dankbaarheid [danke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20450 |
bidprentje |
doodsbeeldje:
doeëdsbilleke (L353p Eksel)
|
een bidprentje, doodsprentje, gedachtenisprentje, tijdens de uitvaartdient uitgereikt, "beeldje"[doeëdetsiddel] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23370 |
bidstoel |
bidbank:
bidbaank (L353p Eksel)
|
Een bidstoel met knie- en armsteun, waarop men alleen maar geknield kan zitten [prie-Dieu?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23665 |
bidstond |
bedens:
beens (L353p Eksel)
|
Een aanbiddingsuur of bidstonde, aan elk van de wijken of groeperingen van de parochie toegewezen gedurende deze aanbiddingsdagen [bidstond, bèèjstónd, be------nsjtónd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23980 |
biecht |
biecht:
biecht (L353p Eksel)
|
De biecht [biech]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|