22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
ik kom:
de anderen zeggen het gelt
ich kom (L353p Eksel)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
wiene, wiene, wiene:
winǝ, winǝ, winǝ (L353p Eksel)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
sjiep, sjiep:
šip, šip (L353p Eksel),
sjoek, sjoek:
šuk, šuk (L353p Eksel),
thiep, thiep:
thip, thip (L353p Eksel),
tiet, tiet:
tīt, tīt (L353p Eksel),
tjiep, tjiep:
tjip, tjip (L353p Eksel)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
muttetje:
møtǝkǝn (L353p Eksel)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
sjiep, sjiep:
šep, šep (L353p Eksel)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus:
kus, kus (L353p Eksel)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
21362 |
roepen |
poppen:
WNT: poppen (II), 1. m.b.t. de koet: het klokkend geluid van dien vogel voortbrengen; -2. stamelen, stotteren.
poppen (L353p Eksel)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24034 |
roeping |
roeping:
roeping (L353p Eksel)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
met, met, mettetje:
męt, męt, mętǝkǝ (L353p Eksel)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
24236 |
roerdomp |
roerdomp:
roerdomp (L353p Eksel)
|
roerdomp
III-4-1
|