17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wèrrevel (L353p Eksel)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
21936 |
ruien |
in de rui (zijn):
inne rui-j zīēn (L353p Eksel),
rijzen:
rijzen (L353p Eksel),
ruiven:
ruiven (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)]
III-4-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
ruuken (L353p Eksel),
rūken (L353p Eksel),
rükken (L353p Eksel),
rüüken (L353p Eksel)
|
Rieken: door middel van reukzin gewaarworden (rieken, ruiken) [N 108 (2001)] || ruiken [N 10b (1961)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
ruilen:
rølə (L353p Eksel),
Vgl. Van Dale: III. mangelen, (veroud. en gew.) ruilen, verwisselen.
rølən (L353p Eksel),
tuisen:
toesen (L353p Eksel),
tusen (tuisen) (L353p Eksel),
Bij kaartspelen, verkoopen, ruilen.
tueschen (L353p Eksel)
|
het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden] [N 112 (2006)] || Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Mangelen. [ZND A1 (1940sq)] || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
23451 |
ruimte onder de toren |
onder de toren:
ondere toren (L353p Eksel)
|
De ruimte onder een naast de kerk staande toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜i̯n (L353p Eksel)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
roezen (L353p Eksel)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ritselen:
ritselen (L353p Eksel)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
koeken aos (L353p Eksel)
|
Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
17885 |
ruk |
rof:
rof (L353p Eksel),
snok:
snok (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
trek:
trek (L353p Eksel)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] || Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|