21364 |
ruw, hard |
ruw:
rouw (L353p Eksel)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21292 |
ruzie |
ruzie:
ruzie (L353p Eksel)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21081 |
sabbelen |
sabberen:
zabberen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
23812 |
sacramentsdag |
sacramentsdag:
sacramentsdaag (L353p Eksel)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23425 |
sacramentshuisje |
coffre-fort (fr.):
kofferfoer (L353p Eksel)
|
Het sacramentshuisje, een vrijstaande of in de muur uitgespaarde kast waarin de geconsacreerde Hosties bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sacramentspersessie (L353p Eksel)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakrestij (L353p Eksel),
sakristij (L353p Eksel)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
salleweeren (L353p Eksel)
|
groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
bijeenspannen:
bie-jenspannen (L353p Eksel)
|
samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sanctus (L353p Eksel)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|