18978 |
smeerpoes |
vuile, een -:
ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!
voͅəl (L353p Eksel),
vuilerik:
vo-e-lderèk (L353p Eksel)
|
iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19073 |
smeken |
bidden:
been (L353p Eksel)
|
nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20924 |
smeren |
smeren:
smērən (L353p Eksel)
|
smeren [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
19421 |
smeulen |
gloeien:
glūi̯jən (L353p Eksel),
zulderen:
zuldert (L353p Eksel)
|
smeulen [ZND 06 (1924)] || Zacht, langzaam branden zonder vlammen (smeulen, gloeien, veunzen, vrenzen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
27252 |
smid |
smid:
smē.t (L353p Eksel)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smęs (L353p Eksel)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
21728 |
smokkelen |
smokkelen:
smokkelen (L353p Eksel)
|
verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23497 |
smokkelkruis |
smokkelkruis:
smokkelkruus (L353p Eksel)
|
Een veldkruis in de buurt van een grensovergang [smokkelkruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20493 |
smullen |
smullen:
smullen (L353p Eksel)
|
smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21552 |
snauwen |
snauwen:
snauwen (L353p Eksel)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|