21888 |
speculeren |
speculeren:
spikkeleren (L353p Eksel)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17782 |
speeksel |
tuf:
tuf (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
təf (L353p Eksel)
|
speeksel [ZND 07 (1924)], [ZND B1 (1940sq)] || Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spuwen:
spouwən (L353p Eksel),
tuffen:
tuffen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
təfən (L353p Eksel)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen (speeksel uit de mond verwijderen) [ZND B1 (1940sq)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
in koart (L353p Eksel),
kowert (L353p Eksel),
/
kaarten (L353p Eksel)
|
Een kaart. [ZND A1 (1940sq)] || Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || spelkaarten [SND (2006)]
III-3-2
|
26505 |
speelman, klapspaan |
klepspaan:
klępspǫn (L353p Eksel)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
21480 |
speelplaats |
koer (<fr.):
koer (L353p Eksel)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19339 |
speels |
speelvogel:
speelvogel (L353p Eksel)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20287 |
speen |
fots:
fiêts (L353p Eksel),
memmetje:
memke (L353p Eksel),
tutter:
tutter (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dē.m (L353p Eksel),
dēm (L353p Eksel)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|