e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trant gang: gaank (Eksel), gânk (Eksel, ... ), {ga]k}  gank (Eksel), loop: hij komt er geregeld  loeëp (hij hit doo zènne loeëp) (Eksel) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] || Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2
trap trap: trap (Eksel, ... ) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
trappelen dansen: [sic]  dansen (Eksel), kwinken: kwinken (Eksel), rap trappen: rap treen (Eksel), trappelen: trappelen (Eksel) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
trappist trappist: trappist (Eksel) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
traproede baartje: boven de á hoort nog een horizontaal streepje  bárkəs (Eksel) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] III-2-1
trechter trechter: treͅxtər (Eksel) trechter [ZND 08 (1925)] III-2-1
trede trap: trap (Eksel) Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] II-9
trein trein: trein (Eksel) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
treiteren plagen: plogen (Eksel, ... ) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] III-1-4
treiterkop plaagzak: ploogzak (Eksel) iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] III-1-4