17928 |
trant |
gang:
gaank (L353p Eksel),
gânk (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
{ga]k}
gank (L353p Eksel),
loop:
hij komt er geregeld
loeëp (hij hit doo zènne loeëp) (L353p Eksel)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] || Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19378 |
trap |
trap:
trap (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
17958 |
trappelen |
dansen:
[sic]
dansen (L353p Eksel),
kwinken:
kwinken (L353p Eksel),
rap trappen:
rap treen (L353p Eksel),
trappelen:
trappelen (L353p Eksel)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23282 |
trappist |
trappist:
trappist (L353p Eksel)
|
Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19379 |
traproede |
baartje:
boven de á hoort nog een horizontaal streepje
bárkəs (L353p Eksel)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19850 |
trechter |
trechter:
treͅxtər (L353p Eksel)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19463 |
trede |
trap:
trap (L353p Eksel)
|
Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.]
II-9
|
21161 |
trein |
trein:
trein (L353p Eksel)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19292 |
treiteren |
plagen:
plogen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
plaagzak:
ploogzak (L353p Eksel)
|
iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)]
III-1-4
|