25308 |
vinger, maat kleiner dan een duim |
halve duim:
halven dom (L353p Eksel)
|
de maat die een lengte aangeeft, kleiner dan een duim (2 1/2 cm) [vinger] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24748 |
vingerhoedskruid |
vingerhoedjes:
Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings
viŋərhykəs (vingerhuukes) (L353p Eksel)
|
Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikken (L353p Eksel),
B.v. bleft er mit auw fikke vanaaf.
fikke (L353p Eksel)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
botvink:
botvink
botviink (L353p Eksel),
suskewiet:
suskewiet (L353p Eksel),
vink:
vink (L353p Eksel)
|
vink || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
fliertje:
(flierkes) Spelling: "fonetiek-dialect" = Frings
fli.rkəs (L353p Eksel),
violiertje:
(flierkes) Spelling: \"fonetiek-dialect\"= Frings
fli.rkəs (L353p Eksel)
|
[N 92 (1982)]Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [N 92 (1982)]
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
klompviool:
kloͅmpfi.jo.l (L353p Eksel),
viool:
fiool (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
Ook fiool.
viool (L353p Eksel)
|
het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp] [N 112 (2006)] || Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
fletje:
flettekes (L353p Eksel),
Spelling: "fonetiek-dialect" = Frings
flɛtəkə () (L353p Eksel),
violetje:
violetteke (L353p Eksel)
|
[N 92 (1982)]Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
24402 |
visaas |
sprok:
Veldeke
sprok (L353p Eksel)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
visgeer (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
visgɛ:r (L353p Eksel),
visgɛ̄r (L353p Eksel),
vislijn:
vislijn (L353p Eksel)
|
Een lange stok om te vissen. [ZND B2 (1940sq)] || het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede] [N 112 (2006)] || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vissen (L353p Eksel)
|
Vissen, hengelen.
III-3-2
|