21395 |
vloeken |
sakkeren:
sakkeren (L353p Eksel),
vloeken:
vloeken (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1990)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
23962 |
vloekje |
vloekje:
vlukske (L353p Eksel)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19702 |
vloertegel |
plavei:
plavē (L353p Eksel)
|
tegel (gebakken vloersteen) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
17937 |
vlug lopen |
bijzen:
bizzen (L353p Eksel),
jakkeren:
jakkeren (L353p Eksel)
|
lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18217 |
vod |
vod:
vod (L353p Eksel),
vŏdən (L353p Eksel)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vodden, lompen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
33229 |
voederbieten |
bieten:
bītǝn (L353p Eksel),
bīǝtǝn (L353p Eksel),
karoten:
karōtǝ (L353p Eksel),
kroten:
krøtǝn (L353p Eksel)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeren:
voǝrǝn (L353p Eksel)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
20483 |
voedsel |
voer:
voer (L353p Eksel),
vulsel:
vulsel (L353p Eksel)
|
het voedsel waarmee vogels hun jongen voeren (aas) [N 83 (1981)] || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3, III-4-1
|
34280 |
voer |
voeder:
føi̯ǝr (L353p Eksel),
voer:
fūr (L353p Eksel)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24267 |
voeren |
voederen:
voeren (L353p Eksel)
|
de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)]
III-4-1
|