e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorknie knie: knęi̯ (Eksel) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9
voormolen voormolen: vø̄r[molen] (Eksel) Het voorste gedeelte van de molen(kast), aan de kant van de ingang, waar zich het voorste koppel stenen bevindt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvoorweegɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 43f; A 42A, 94] II-3
voornemen voornemen: vu-ernimmen (Eksel) wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)] III-1-4
voornemen om niet meer te zondigen voornemen: veurnimmen (Eksel) Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)] III-3-3
voornemens zijn van zin zijn: van zin zie⁄n (Eksel) van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)] III-1-4
vooroverduikelen duiken: duiken (Eksel), kopje schieten: köpke schieten (Eksel), kəpkə sxitən (Eksel), over zijn kop tuimelen: over zijnen kop toemelen (Eksel), vooroverstuiken: vureuver stoeken (Eksel) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] || over de kop buitelen (duikelen, voorover vallen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
voorraad stock (eng.): stok (Eksel), voorraad: veurrood (Eksel) de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)] III-3-1
voorschaar schalmpje: sxɛlǝmkǝ (Eksel) De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.] I-1
voorschieten voorschieten: vêûrschieten (Eksel) Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)] III-3-1
voorschoot, schort (alg.) scholk: scholk (Eksel, ... ), sxolk (Eksel), voordoek: vurk (Eksel) voorschoot [ZND 08 (1925)] || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || voorschoot (van vrouwen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-3