e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

Gevonden: 4790
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boekweitschoof huik: hū.k (Eksel) Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afwijken van die van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4); zie de toelichting bij dat lemma. Vaak lopen de begrippen "schoof" en "hok" bij de boekweitteelt dooreen, omdat doorgaans geen aparte hokken van boekweit gemaakt werden, maar de schoven als hokken dienst deden; een hok betekent dan zowel de afzonderlijke schoof zoals de binder die maakt alsook te drogen staande losstaande schoof of ook de twee of drie schoven te zamen. Zie ook het lemma ''boekweithok'' (4.6.16). Voor de volgende plaatsen is uitdrukkelijk vermeld dat boekweit er niet gebonden wordt: K 315, 316, 318, 353, 357, 360, 361, L 164, 268, 270, 290, 324 en 325. [N 15, 18e; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2d; monogr.] I-4
boer boer: būr (Eksel), də bu:r (Eksel), də bu:ər (Eksel) boer [ZND 14 (1926)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.] I-6, III-3-1
boerenjasmijn boerenjasmijn: boerejasmijn (Eksel) Jasmijn, een heester met witte, welriekende bloemen (jasmijn, zezemien). [N 82 (1981)] III-4-3
boerenkool krulkool: krölkuu:l (Eksel) Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenkoolstamppot groen moes: gruun moes (Eksel) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai karrad: kêrroa:d (Eksel) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenwormkruid hemdsknoopje: Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  himsknöpkes (Eksel) Boerenwormkruid (tanacetum vulgare 50 tot 120 cm groot. De stengels groeien rechtop; de bladeren zijn geveerd met langwerpige, gezaagde slippen; de bloemen staan in knoopvormige hoofdjes, vele bijeen in een platte tros, straalbloemen ontbreken, geel gek [N 92 (1982)] III-4-3
boerenzwaluw, zwaluw boerenzwalf: boerezwallef (Eksel), zwalf: zwaelf (Eksel), zwaləvə (Eksel), zwoillêf (Eksel) boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND] || zwaluw, boerenzwaluw III-4-1
boerin boerin: boerin (Eksel) de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] III-3-1
boertig boertig: boertig (Eksel) met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)] III-1-4