17708 |
wind |
scheet:
inə sXēt (L353p Eksel),
veest:
veest (L353p Eksel)
|
een scheet [ZND A1 (1940sq)] || Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
went (L353p Eksel),
wind (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
26176 |
windborden |
stormplanken:
stǫrǝmplaŋkǝ (L353p Eksel)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
25209 |
windhoos |
draaiwind:
drééwind (L353p Eksel)
|
klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33832 |
windzuiger |
windzuiker:
wę.nt˲zukǝr (L353p Eksel)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21782 |
winkel |
winkel:
ne winkel hâmmen (L353p Eksel),
ne winkel hâên (L353p Eksel),
winkeltje:
winkelke (L353p Eksel)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] || winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21778 |
winkel drijven |
winkel hebben:
ne winkel hâmmen (L353p Eksel),
winkel houden:
ne winkel hâên (L353p Eksel)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
winkelhaak (L353p Eksel),
winkelhook (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
Winkelhaak. Een rechthoekige scheur in een kledingstuk. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
22770 |
winnen |
winnen:
wĭnən (L353p Eksel),
NB gewîn: winst.
winnen (L353p Eksel)
|
Winnen. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
21881 |
winst |
benefice (<fr.):
bonnefies (L353p Eksel)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|