25019 |
bonzen |
bonken:
boenken (L353p Eksel)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22552 |
boog |
boog:
bo.ch (L353p Eksel),
Om een boog te maken gingen we eerst een aangepaste eiken stok kappen in een houtkant. Deze knuppel moest recht zijn, ongeveer een duim dik en een meter lang. Op één centimeter van de uiteinden werd rondom een inkerving gemaakt om te zorgen dat het opspantouw op zijn plaats bleef. Het touw diende voor de verbinding van het ene uiteinde naar het andere nadat de knuppel gebogen werd en zodoende de veerkracht verzekerde. Het was na de oorlog en wij gebruikten een stuk van het binnenste van de electriciteitskabels die toen overvloedig meegescharreld werden langs het spoor. Dagelijks moesten we de boog een beetje bijspannen omdat de veerkracht verzwakte.
boog (L353p Eksel)
|
boog [RND] || Boog.
III-3-2
|
22785 |
boog add. |
boogschieten:
Om een boog te maken gingen we eerst een aangepaste eiken stok kappen in een houtkant. Deze knuppel moest recht zijn, ongeveer een duim dik en een meter lang. Op één centimeter van de uiteinden werd rondom een inkerving gemaakt om te zorgen dat het opspantouw op zijn plaats bleef. Het touw diende voor de verbinding van het ene uiteinde naar het andere nadat de knuppel gebogen werd en zodoende de veerkracht verzekerde. Het was na de oorlog en wij gebruikten een stuk van het binnenste van de electriciteitskabels die toen overvloedig meegescharreld werden langs het spoor. Dagelijks moesten we de boog een beetje bijspannen omdat de veerkracht verzwakte.
boogschieten (L353p Eksel)
|
Boogschietten. [sic]
III-3-2
|
22464 |
boogschuttersgilde |
boogschutters (mv.):
boogschutters (L353p Eksel),
vereniging:
vəri.ənəgiŋ (L353p Eksel)
|
een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
24126 |
boomklever |
boomklever:
boeëmklever (L353p Eksel)
|
boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
kruin (L353p Eksel)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24127 |
boomkruiper |
boomkruiper:
boeëmkraper (L353p Eksel)
|
boomkruiper
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
boomliewerk:
boeëmliewerk (L353p Eksel)
|
boomleeuwerik
III-4-1
|
24129 |
boompieper |
boompieper:
boeëmpieper (L353p Eksel)
|
boompieper
III-4-1
|