33519 |
dauw op vruchten |
dauw:
dauw (L353p Eksel)
|
Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)]
I-7
|
23992 |
de absolutie geven |
absolutie (<fr.) geven:
abselutie gaeve (L353p Eksel)
|
De absolutie geven [absolvere]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32570 |
de akker bewerken |
varen:
vǫǝ.rǝn (L353p Eksel)
|
Al het werk op de akker samen (bemesten, ploegen, eggen, rollen enz.) kan als één geheel gezien worden. Het werk op de akker staat dan in tegenstelling tot het werk op de boerderij. Het woord labeuren blijkt de volgende betekenisnuances te hebben: a. al het werk op de akker tot deze gereed is om bezaaid of beplant te worden, b. al het werk op de akker, het zaaien of planten inbegrepen, c. al het werk op de akker in het algemeen, soms met inbegrip van het oogsten. Vaak heeft het de bijbetekenis van zwaar werk verrichten. Opgaven van labeuren de zin van "het boerenbedrijf uitoefenen" of met "zwaar werk doen" als hoofdbetekenis zijn hier niet opgenomen. [N 5A, 95a add.; N 11A, 132 add.; N 11A, 143; JG 1a + 1b; L 37, 11c; monogr.]
I-1
|
23256 |
de avond luiden |
de avondklok luiden:
ovedklok (L353p Eksel),
vier-uren luiden:
4 ure louwt (L353p Eksel)
|
Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18898 |
de baas spelen |
beheren:
behieren (L353p Eksel)
|
de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23888 |
de catechismusles bijwonen |
naar de catechismus gaan:
nao de kattegismes gaon (L353p Eksel)
|
De katechismusles bijwonen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24052 |
de communie brengen aan een zieke |
de communie (<lat.) brengen:
de keminnie brenge (L353p Eksel)
|
De communie brengen aan een zieke thuis, bijv. op de eerste vrijdag van de maand [inne ózzen Herrejot bringe, inne verzieë]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20445 |
de dode naar de kerk brengen |
het lijk naar de kerk dragen:
t liek nao de kerrek drage (L353p Eksel)
|
het lijk naar de kerk brengen [bijv. door buurtbewoners] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23471 |
de doodsklok luiden |
overluiden:
euverlouwen (L353p Eksel),
øͅvərloͅuwə (L353p Eksel)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20395 |
de echtelijke staat |
getrouwd leven, het -:
getrouwd leven (L353p Eksel)
|
de echtelijke staat, het gehuwde leven [ieësjtand] [N 96D (1989)]
III-2-2
|