18910 |
degelijk |
degelijk:
degĕlék (L353p Eksel),
grondig:
grondig (L353p Eksel)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19396 |
deken |
deken:
deken (L353p Eksel),
dekə (L353p Eksel),
dēͅkən (L353p Eksel)
|
deken [ZND A1 (1940sq)] || Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)]
III-2-1, III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
dekenoat (L353p Eksel)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (L353p Eksel),
springen:
spręŋǝ (L353p Eksel),
sprɛŋǝ (L353p Eksel),
WLD
springen (L353p Eksel)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
I-11, I-12, III-4-2
|
19704 |
deksel |
scheel:
scheel (L353p Eksel),
sXēl (L353p Eksel)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
scheel:
sxēl (L353p Eksel)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
20420 |
deksel van een doodskist |
dek:
dèk (L353p Eksel),
scheel:
scheel (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33992 |
dekzeil |
paardsdek:
pęrs˱dęk (L353p Eksel)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
24526 |
den |
den:
den (L353p Eksel)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
diŋkə (L353p Eksel),
diŋkən (L353p Eksel),
ich denk, wij denken (L353p Eksel)
|
denken [ZND A1 (1940sq)], [ZND A1 (1940sq)] || ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|