19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
kleŋk (L353p Eksel)
|
Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
kleŋk (L353p Eksel)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
deurwèrder (L353p Eksel)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
achteruit:
annen achteroēt (L353p Eksel),
afgang:
aafgaank (L353p Eksel),
aafgank (L353p Eksel),
aâfgânk (L353p Eksel),
oafgânk (L353p Eksel),
dunne, de -:
annen dunne (L353p Eksel),
aonen dunne zien (L353p Eksel),
platte, de -:
platte (L353p Eksel),
Diarree hebben.
ich bin an ne platte (L353p Eksel),
schijt:
oaen ’t schiêt (L353p Eksel),
oan t schiet zien (L353p Eksel),
schiet (L353p Eksel),
’t schiet (L353p Eksel)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)] || ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)] || wind laten [N 10c (1995)]
III-1-2
|
21753 |
dienstplicht doen |
term doen:
ter-em doen (L353p Eksel)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dip (L353p Eksel)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
17676 |
dij |
bil:
bilən (L353p Eksel)
|
dijen (deel v.h. been boven de knie) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
diek (L353p Eksel)
|
een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33520 |
dik sap van steenvruchten |
gom:
gom (L353p Eksel)
|
stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)]
I-7
|
20532 |
dik worden |
dikken:
dikken (L353p Eksel)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|