18153 |
dokteren |
bemeesteren:
bemisteren (L353p Eksel),
dokteren:
doktoeren (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel),
meesteren:
Behandelen. Mismisteren: slecht behandelen.
misteren (L353p Eksel),
pratikeren:
geneeskunde beoefenen: praktiseren
prattiekeeren (L353p Eksel)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34650 |
dokterskar |
bakkerskar:
bakǝrskɛ̄r (L353p Eksel),
doktoorskarretje:
doktuǝrskɛrkǝn (L353p Eksel),
doktoorskoetsje:
doktuǝrskutskǝn (L353p Eksel)
|
Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kelver:
Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings
wilə keləvər (wille kellever) (L353p Eksel),
wilde kervel:
welǝ kęrvǝl (L353p Eksel)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
18983 |
dom |
lomp:
lomp (L353p Eksel)
|
niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23551 |
domine salvam fac reginam nostram |
voor de koning:
vy(3)̄r də køͅneŋ (L353p Eksel)
|
Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24099 |
dominicaan |
witheer:
withieër (L353p Eksel)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L353p Eksel)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
stommerik:
stommerik (L353p Eksel)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
lut:
lut (L353p Eksel)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
soppen:
soppen (L353p Eksel)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|