20145 |
een blauwtje lopen |
afmaken:
aâfmaaken (L353p Eksel),
afvrijen:
aafvrijen (L353p Eksel),
bot vangen:
bòt vangen (L353p Eksel),
een blauwe scheen lopen:
’n blauwe scheen lopen (L353p Eksel),
het is afgeketst:
aafketsen
het is aafgeketst (L353p Eksel),
het is uit:
’t is ōēt (L353p Eksel),
het uitmaken:
(het) oêtmaaken (L353p Eksel),
het was niet henneke van pas:
ook menneke
het wás nie henneke van pas (L353p Eksel),
hij heeft daar zijn erwten uit:
hij hit doo zen aêrten oêt (L353p Eksel),
hij kos er geen voet binnen krijgen:
hij kós ter ginne voet binne krieggen (L353p Eksel),
hij liep hard maar hij kwam er niet:
hij lüp hoard mer hij kwaamp er nie (L353p Eksel),
iemand door zijn kuil rijden:
iemmed door zen kuuël rijen (L353p Eksel),
iemand onder zijn duiven schieten:
iemmed onder zen doûve schietten (L353p Eksel),
iemands lief afpakken:
iemands lief afpakken (L353p Eksel),
niet kunnen krijgen:
nie kunne krieggen (L353p Eksel),
zijn lichtje brandde daar niet:
ze liechteke brande doo nie (L353p Eksel),
zijn portemonnee was te dun:
zènne portemenee wás te dun (L353p Eksel)
|
Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: hij heeft een blauwtje gelopen. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20505 |
een borrel drinken |
een drupje drinken:
en drupke drinken (L353p Eksel)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
geschenk langen:
geschenk langen (L353p Eksel),
geven:
geven
gēvən (L353p Eksel),
schenken:
drank inschenken
sxeŋkən (L353p Eksel)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)] || Schenken. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ē. (L353p Eksel)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
23950 |
een gelofte doen |
gelofte doen:
gelofte doen (L353p Eksel)
|
Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
dragen:
dragen (L353p Eksel),
op de arm dragen:
oppen aêrm draagen (L353p Eksel),
op de arm houden:
oppen aêrm haên (L353p Eksel),
op de arm pakken:
oppen aêrm pakken (L353p Eksel)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23755 |
een kruisje geven |
een avondkruisje geven:
oovendkruiske geeven (L353p Eksel),
een kruisje geven:
kruiske geve (L353p Eksel),
een nachtkruisje geven:
nachtkruiske (L353p Eksel)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruisje maken onder de mik:
kruiske onder de mik maken (L353p Eksel)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kruus maake (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
kruus maken (L353p Eksel)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17887 |
een kuil graven |
dabben:
dabben (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel),
een kot maken:
e kooët maaken (L353p Eksel),
koot maken (L353p Eksel)
|
Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)] || kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|