e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

Gevonden: 4790
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een blauwtje lopen afmaken: aâfmaaken (Eksel), afvrijen: aafvrijen (Eksel), bot vangen: bòt vangen (Eksel), een blauwe scheen lopen: ’n blauwe scheen lopen (Eksel), het is afgeketst: aafketsen  het is aafgeketst (Eksel), het is uit: ’t is ōēt (Eksel), het uitmaken: (het) oêtmaaken (Eksel), het was niet henneke van pas: ook menneke  het wás nie henneke van pas (Eksel), hij heeft daar zijn erwten uit: hij hit doo zen aêrten oêt (Eksel), hij kos er geen voet binnen krijgen: hij kós ter ginne voet binne krieggen (Eksel), hij liep hard maar hij kwam er niet: hij lüp hoard mer hij kwaamp er nie (Eksel), iemand door zijn kuil rijden: iemmed door zen kuuël rijen (Eksel), iemand onder zijn duiven schieten: iemmed onder zen doûve schietten (Eksel), iemands lief afpakken: iemands lief afpakken (Eksel), niet kunnen krijgen: nie kunne krieggen (Eksel), zijn lichtje brandde daar niet: ze liechteke brande doo nie (Eksel), zijn portemonnee was te dun: zènne portemenee wás te dun (Eksel) Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: hij heeft een blauwtje gelopen. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? [N 115 (2003)] III-2-2
een borrel drinken een drupje drinken: en drupke drinken (Eksel) jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)] III-2-3
een cadeau geven geschenk langen: geschenk langen (Eksel), geven: geven  gēvən (Eksel), schenken: drank inschenken  sxeŋkən (Eksel) Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)] || Schenken. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
een ei ei: ē. (Eksel) [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12
een gelofte doen gelofte doen: gelofte doen (Eksel) Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)] III-3-3
een kind op de arm dragen dragen: dragen (Eksel), op de arm dragen: oppen aêrm draagen (Eksel), op de arm houden: oppen aêrm haên (Eksel), op de arm pakken: oppen aêrm pakken (Eksel) een kind op de arm dragen [peizen] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)] III-2-2
een kruisje geven een avondkruisje geven: oovendkruiske geeven (Eksel), een kruisje geven: kruiske geve (Eksel), een nachtkruisje geven: nachtkruiske (Eksel) Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisje op het brood maken een kruisje maken onder de mik: kruiske onder de mik maken (Eksel) Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisteken maken n kruus maake: kruus maake (Eksel, ... ), kruus maken (Eksel) Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)] III-3-3
een kuil graven dabben: dabben (Eksel, ... ), een kot maken: e kooët maaken (Eksel), koot maken (Eksel) Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)] || kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)] III-1-2