33350 |
potstal |
potstal:
pǫt[stal] (L419p Elen)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
27074 |
praam |
praam:
prām (L419p Elen)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
23238 |
predikant: dominee |
dominee (<lat.):
douminie (L419p Elen)
|
Protestansch predikant. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
beeltje (L419p Elen),
sch: fr chic
e schoen beeltje (L419p Elen),
prent(je):
prentje (L419p Elen)
|
Beeldje. [ZND 01 (1922)] || Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
22356 |
priktol |
dop:
dop (L419p Elen)
|
Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tøp (L419p Elen)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
24227 |
putter |
putter:
pûtter (L419p Elen)
|
putter
III-4-1
|
33272 |
raapzaadolie |
reubsmout:
rø̄b˱smau.t (L419p Elen)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19057 |
raar, vreemd |
aardig:
ook materiaal znd 8, 045
aardig (L419p Elen),
curieus:
ook materiaal znd 8, 045
kĕrrieus (L419p Elen),
komiek:
ook materiaal znd 8, 045
kemik (L419p Elen),
vies:
ook materiaal znd 8, 045
viys (L419p Elen)
|
zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|