28447 |
raat |
graat:
groǝt (L419p Elen),
raat:
(mv)
rōǝ.tǝn (L419p Elen)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19977 |
rammelaar |
rekel:
rēͅkəl (L419p Elen)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24229 |
ransuil |
ooruil:
oeruil (L419p Elen)
|
ransuil
III-4-1
|
20515 |
ranzig |
garstig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gaarstig (L419p Elen)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rā.pǝ (L419p Elen)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
22883 |
rechtsvoor |
rechtsbuiten:
rechts- / linksbuiten (L419p Elen)
|
Hoe noemt U in uw dialect de speler, die in een voetbalteam de uiterst linkse of uiterst rechtse positie in de aanvalslijn bekleedt?
III-3-2
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
riegel (L419p Elen),
riegen (L419p Elen),
rèngel (L419p Elen)
|
regen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
piereling:
piérelink (L419p Elen),
worm:
woͅrəm (L419p Elen)
|
pier, aardworm [ZND 14 (1926)] || worm, alg. [ZND m]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
kruisbek:
kruisbek (gew.uitspr.) (L419p Elen)
|
kruisbek
III-4-1
|
34281 |
resten van het eten van dieren |
overschot:
īvǝršȳǝt (L419p Elen)
|
[L 34, 77b]
I-11
|