26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
mǝnē.zi (L419p Elen)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24524 |
rozenbottel |
hanenkul:
hanekul (L419p Elen)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)]
III-4-3
|
17767 |
rug |
rug:
rek (L419p Elen),
røq (L419p Elen),
røͅk (L419p Elen)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || rug [ZND m] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜q (L419p Elen)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rugriem (L419p Elen)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
toesen (L419p Elen),
tŭsə (L419p Elen)
|
Tuischen. [ZND m] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
rȳn (L419p Elen)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roete (L419p Elen)
|
Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
17884 |
rukken |
roffen:
roefen (L419p Elen)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
rund:
rynjt (L419p Elen)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|