| 18934 |
treuzelen |
troggelen:
troggelen (L419p Elen)
|
wat zegt ge van iem. die zeer langzaam werkt ? Hij zit daar te ... (sammelen, teuten, nisselen, enz.) [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
| 22393 |
troef |
troef:
troef (L419p Elen)
|
Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
| 34198 |
trommelzucht |
opgestijfd (volt. deelw.):
ǫpgǝstīft (L419p Elen)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
| 34289 |
tuieren |
tuieren:
tøi̯ǝrǝ (L419p Elen)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 34293 |
tuierpaal |
tuier:
tø̜i̯ǝr (L419p Elen)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
| 19772 |
tuin |
hof:
hūaf (L419p Elen)
|
hof [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
| 33542 |
tuinkervel |
kervel:
kervel (L419p Elen),
kerəvəl (L419p Elen)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
| 33263 |
tweede klaversnede |
kleezaad:
klīzǭt (L419p Elen),
zaadklee:
zǭt[klee] (L419p Elen)
|
Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
| 33998 |
twijg |
stek:
stɛk (L419p Elen),
wis:
wes (L419p Elen)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
| 33597 |
ui, ajuin |
un:
hun (L419p Elen),
un (L419p Elen),
unne:
unnen (L419p Elen),
ønə (L419p Elen)
|
ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|