19345 |
dwarsdrijver |
dwars-nak:
waat einen dwèrsnak (L419p Elen),
dwarsdrijver:
dwiêrsdréiver (L419p Elen),
dwarskop:
wat n dweerskop (L419p Elen)
|
dwarsdrijver [ZND 01 (1922)] || Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
21313 |
eed |
eed:
eid (L419p Elen, ...
L419p Elen),
eit (L419p Elen)
|
eed [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
ook ZND 02, 008
enkkeurtje (L419p Elen),
enkbeugel:
ook ZND 02, 008
enkbeuu̯gel (L419p Elen),
vlooienbolk:
ook ZND 02, 008
vlooeboolk (L419p Elen)
|
eekhoorn [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20505 |
een borrel drinken |
een borrel pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
eine borrel pakke (L419p Elen),
een druppel drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
dreppel drênke (L419p Elen),
een druppeltje drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
drŭppelke dreinken (L419p Elen),
een glaasje loeksen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
glèske loeksen (L419p Elen),
een pintje pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
’n pintje pakken (L419p Elen)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (L419p Elen),
ęi̯. (L419p Elen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hø͂ͅrən (L419p Elen)
|
huren [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een kring op de grond trekken:
trekken: de e als in dèsque
eine kreink op den groond trekken (L419p Elen)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslūǝ.n (L419p Elen)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L419p Elen)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou hebben:
ich hŭb n kaw op de borst (L419p Elen),
ig hêb ein kauw op te borst (L419p Elen)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|