e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elen

Overzicht

Gevonden: 1607
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hijgen hijgen: héigen (Elen), kuimen: kȳ.mǝ (Elen) [JG 1a, 1b]hijgen (naar adem) [ZND 01 (1922)] I-11, III-1-2
hinderen in de weg zitten/staan/liggen: in de wêg liggen ... (Elen), in de wêg stoean (Elen), in de wêg zitte (Elen) Hinderen. [ZND 01 (1922)] III-3-1
hinkelen hinkelen: /  hinkelen (Elen), hinken: /  Hénken (Elen) hinkelen [SND (2006)] || hinken [SND (2006)] III-3-2
hinken hinken: hinken (Elen) hinken [ZND 01 (1922)] III-1-2
hinniken hummeren: hømǝrǝ (Elen) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schokkelpaard: /  shokkelpérd (Elen), Sjokkelpeerd (Elen), sjokkelpèrd (Elen) hobbelpaard [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoed (alg.) hoed: hood (Elen), oot (Elen), ōt - øj (Elen) hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hø̄jǝ (Elen), hø̄u̯ǝ (Elen) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: hōf (Elen), hoorn: hūǝ.rǝn (Elen) Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-9
hoef van de koe klauw: (mv)  klawǝ (Elen) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11