23298 |
kerkklok |
klok:
de klejpel van de klok (L419p Elen)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
33537 |
kers, zoete soorten |
kers:
kers}* (L419p Elen),
kiès (L419p Elen)
|
[ZND 01 (1922)]kers [ZND 01 (1922)]
I-7
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kiesmus (L419p Elen),
kīərsməs (L419p Elen)
|
Kerstmis. [ZND 42 (1943)], [ZND m]
III-3-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (L419p Elen)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
21461 |
kibbelen |
kiffelen:
kiffelen (L419p Elen)
|
Kibbelen. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (L419p Elen)
|
kiel [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kiemen:
kēmǝn (L419p Elen),
schieten:
šētǝ (L419p Elen)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
17764 |
kies |
baktand:
baktand (L419p Elen, ...
L419p Elen),
dikke tand:
einen dikken tand (L419p Elen)
|
baktand [ZND 01 (1922)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20571 |
kieskauwerig |
vies:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
vēēis (L419p Elen),
viesgevallen:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
vēēis gevallen (L419p Elen)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
ketelen (L419p Elen)
|
kittelen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|