23216 |
koor |
koor:
het koer van de kirk (L419p Elen),
koeōer (L419p Elen)
|
Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)] || Koor. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
koors (L419p Elen),
kors (L419p Elen),
koͅrsə (L419p Elen)
|
hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-2
|
33806 |
koot |
koot:
kuǝt (L419p Elen)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
19856 |
kop |
kop:
kop (L419p Elen)
|
[JG 1a, 1b]
I-9
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (L419p Elen)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
33137 |
kopdorser |
kopdorser:
kǫp˲dīǝ.rsǝr (L419p Elen)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
19582 |
kopje |
jatte (fr.):
sj helt over naar zj
sjat (L419p Elen),
kopje:
käpkə (L419p Elen),
tas:
tas (L419p Elen, ...
L419p Elen)
|
kopje, tas [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
haak:
hǭk (L419p Elen)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|
19325 |
koppig |
koppig:
ook materiaal znd 28, 31
koppig (L419p Elen),
köppig (L419p Elen)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33964 |
kordeel, hotlijn |
kordeel:
kǝrdiǝl (L419p Elen)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|