24194 |
korhoen |
korhoen:
korhoon (L419p Elen)
|
korhoen
III-4-1
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernol:
konkernel (L419p Elen),
kōōēnkernel (L419p Elen)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
20617 |
korst |
korst:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
kōēast (L419p Elen)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempich (L419p Elen),
dempig (L419p Elen),
deͅmpix (L419p Elen, ...
L419p Elen),
kort:
kort van ajem (L419p Elen)
|
dempig [ZND 01 (1922)], [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
’n korte boeks (L419p Elen),
o is gedempt
ein korte bôks (L419p Elen)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫrtmę̄l (L419p Elen
[(tussen zemelen en bloem)]
)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
kortwieken:
kortwēkǝn (L419p Elen)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kostgan-er (L419p Elen),
kostgänger (L419p Elen)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
karmenaai (L419p Elen),
kármə’nāi (L419p Elen),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (L419p Elen)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
tot boven de knie
kous (L419p Elen)
|
kous [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|