e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loeien van de koe in het algemeen toeten: tūtǝ (Ell) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn zumpen: zømpǝ (Ell) [N 3A, 5e] I-11
loenje bekriem: bɛkrēm (Ell) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren loeren: loorre (Ell) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lof lof: lof (Ell) Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
lof met processie processielof: persessielof (Ell) Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)] III-3-3
long long: lônge (Ell) long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] III-1-1
longen longen: loŋǝ (Ell) De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b] I-11
lood, maat van 10 gram lood: loeëd (Ell) de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4
loodzand loodlaag: luǝtlǭx (Ell) De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17] I-8