e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mekkeren meken: mē̜kǝ (Ell) Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.] I-12
melaatsheid lepra: lepra (Ell) Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)] III-1-2
melganzevoet schietsmeel: sxētšmēlj (Ell) Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.] I-5
melig melig: eigen fon. aanduidingen ai fr maitre  mailig (Ell) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] III-2-3
melkaders melkaderen: mɛlkǭrǝ (Ell) De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a] I-11
melkgebit van kalveren kalvertanden: kǭvǝrtɛnj (Ell) [N 3A, 108a] I-11
melkgift van de zeug zok: zōk (Ell) [N 19, 20] I-12
melkkannetje melkpot: melkpot (Ell) melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)] III-2-1
melkkoe melkbeest: mɛlkbīǝst (Ell) Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148] I-11
melkspiegel melkspiegel: mɛlkspēgǝl (Ell) Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d] I-11