e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peul, dop (znw) schaal: sjale (Ell) [N Q (1966)] I-7
peulen, doppen (ww.) uitdoen: oetdoon (Ell) [N Q (1966)] I-7
peulerwten schaalerwten: eigen fon. aanduidingen  sjaalerte (Ell) De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)] I-7
peulvruchten afhalen liezen: afgeleid van lees + lies of vlies werkwoord  leze (Ell) erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)] III-2-3
peulvruchten doppen uitdoen: uitdoen  oetdoon (Ell) erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)] III-2-3
peuzelen peuzelen: peuzele (Ell) peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3
pezerik karwats: kerwats (Ell), peesderik: pēsdǝrek (Ell) De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.] || harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)] II-1, III-3-1
piekeren prakkiseren: prakkezeere (Ell) over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)] III-1-4
piepen piepen: pīpǝ (Ell) Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12
pijl pijl: pīəl (Ell) De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] III-3-2