e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ritselen ritselen: ritsele (Ell) een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] III-4-4
ritssluiting rits: rits (Ell) Ritssluiting [DC 64 (1989)] III-1-3
robinia acacia: eigen fon. aanduidingen  akazia (Ell) De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)] III-4-3
rochelen rochelen: rochele (Ell) rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)] III-1-2
rochet rokkeltje: røͅkəlkə (Ell) Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)] III-3-3
rode aalbes miemerten: eigen fon. aanduidingen De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).  miemerte (Ell) aalbes [N 82 (1981)] I-7
rode biet rode kroot: rǭi̯ krǭǝt (Ell) Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5
rode bieten rode kroten: roaje krotte (Ell) rode bieten; Wanneer ze als groente voor het eten bestemd zijn en er wordt thuis gevraagd: "Wat eten we vandaag?"wat wordt er dan geantwoord? "We eten vandaag ............. [DC 49 (1974)] III-2-3
rode bosmier rode aamzeiksel: roeëi aomzeiksel (Ell), eigen spellingsysteem  roeëj oamzeiksele (Ell) bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] || rode bosmier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)] III-4-2
rode koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Ell) [N 3A, 125a] I-11