e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rozenhoedje ostertje: øͅstərkə (Ell) Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)] III-3-3
rozenkrans rozenkrans: roeezekrans (Ell) De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)] III-3-3
rozenkransgebed rozenkrans: = 3 maal et osterke  roeezekrans (Ell) Het Rozenkransgebed (hierbij gaat men 3 maal het bidsnoer langs) . [N 96B (1989)] III-3-3
rozenkransmaand rozenkransmaand: roeezekransmaondj (Ell) De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)] III-3-3
rozijn rozijn: eigen fon. aanduidingen  reziene (Ell) Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)] III-2-3
rozijnenbrood krentenmik: krintemik (Ell) wittebrood met krenten, rozijnen (en eventueel sucade) [DC 053A (1978)] III-2-3
rug van het blad van de zeis rug: rø̜k (Ell) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
rug van het lemmer rug: ö: van löss  rök (Ell) De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)] III-2-1
rug, aangeaard stuk walletje: węlǝkǝ (Ell) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
ruggengraat rugstrang: rökstrank (Ell) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1