21364 |
ruw, hard |
ruw:
roew (L320a Ell)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29731 |
ruwe stenen |
zonnebakkers:
zonǝbɛkǝr (L320a Ell)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21081 |
sabbelen |
sabberen:
zabbere (L320a Ell)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
23812 |
sacramentsdag |
sacramentsdag:
sakkermentsdaag (L320a Ell)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sakkermentspersessiej (L320a Ell)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakristiej (L320a Ell)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
groeten:
groete (L320a Ell),
salueren (<fr.):
lange ee
saluweere (L320a Ell)
|
groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
heulen:
heule (L320a Ell)
|
samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
santjus (L320a Ell)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaal (L320a Ell)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|