23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
de zengel geven:
de zengel gaeve (L320a Ell)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21534 |
spreuk |
spreuk:
ein rake spreuk (L320a Ell)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uiting zoals: "oordeel niet, opdat ge niet geoordeeld wordt"? [spreuk] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24609 |
springzaad |
balsemien:
-
balsemiene (L320a Ell)
|
reuzenbalsemien [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
17591 |
sproeten |
spronselen:
sproonsele (L320a Ell)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprokkele (L320a Ell)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
vertelseltje:
vertêlselke (L320a Ell)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruitjes:
spruutjes (L320a Ell)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
scheuten (krijgen):
eigen fon. aanduidingen
sjeut (L320a Ell),
schieten:
eigen fon. aanduidingen
sjete (L320a Ell)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproete (L320a Ell)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
18066 |
spruw |
spruw:
spruuw (L320a Ell)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|