21542 |
vijf frank |
vijf frank:
vief frang (L320a Ell)
|
5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
vief wonje (L320a Ell)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
kwartje (L320a Ell)
|
een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
31371 |
vijlen |
vijlen:
vīlǝ (L320a Ell)
|
Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
wijertje:
wiejerke (L320a Ell)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24386 |
vin |
rugvin:
rökvin (L320a Ell),
staartvin:
stertvin (L320a Ell),
vin:
eigen spellingsysteem
vinne (L320a Ell)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || rugvin [N102 (1998)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)]
III-4-2
|
25308 |
vinger, maat kleiner dan een duim |
vingerbreed:
vingerbreid (L320a Ell)
|
de maat die een lengte aangeeft, kleiner dan een duim (2 1/2 cm) [vinger] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24748 |
vingerhoedskruid |
vingerhoedjes:
eigen spellingsysteem
vingerheudjes (L320a Ell)
|
Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikke (L320a Ell),
klauwen:
klauwe (L320a Ell),
tien geboden:
tiêên geboje (L320a Ell)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (L320a Ell)
|
vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|