e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

Gevonden: 5012
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blutsen, van een appel bluts: eigen fon. aanduidingen geblutsdje .....  bluts (Ell) Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] I-7
bobbel, kleine verhevenheid brobbel: brôbbel (Ell) een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)] III-4-4
bochel bult: böltj (Ell) bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] III-1-2
bod bod: bod (Ell) de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)] III-3-1
bodem bodem: bōm (Ell  [(zit vast op de karren)]  ) De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.] I-13
bodem van het vat bodem: bōm (Ell) Het ronde sluitstuk dat aan beide kanten van het vat in de kroos wordt aangebracht. De bodem bestaat uit verschillende losse plankjes die met behulp van drevels aan elkaar bevestigd worden. Zie ook afb. 223. [N E, 38a; monogr.] II-12
bodemplanken stukken: stø̜kǝ (Ell) In het algemeen de plankjes waaruit de bodem van een vat wordt samengesteld. [N E, 38b] II-12
bodemsel bodemsel: bodemsel (Ell) Het uitgediepte gedeelte van het scherpsel. Het bodemsel bevindt zich tussen de maalkant en de velkant van de molensteen. Het woordtype zacht bodemsel verwijst ernaar dat bij kunststenen de kerven uit een harde stof zijn vervaardigd, terwijl het bodemsel is gevuld met een zachtere, gekleurde materie. [N O, 18k; Vds 186; Jan 205; Coe 187; Grof 222; A 42A, 33; N D, 9] II-3
bodemspanzaag toerzeeg: tūrzē̜x (Ell) Spanzaag met een smal zaagblad waarmee de bodems van vaten worden rondgezaagd. Zie ook het lemma ɛdraaizaagɛ, ɛkeerzaagɛ in de paragraaf over de spanzaag bij de vaktaal van de timmerman.' [N E, 40a] II-12
boek kaarten kaarten (mv.): kaart (Ell) Alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]. [N 88 (1982)] III-3-2