32321 |
de buitenwand gladschaven |
afsteken:
āfstē̜kǝ (L320a Ell)
|
De buitenwand van het vat met behulp van spookschaaf en schraapstaal glad maken. Het gladschaven gebeurt tijdens het vervangen van de sluitbanden door de definitieve banden of n√†dat de definitieve banden om het vat zijn aangebracht. Zie ook de lemmata ɛspookschaafɛ en ɛschraapstaalɛ in de paragraaf over het gereedschap van de timmerman.' [N E, 45b]
II-12
|
23888 |
de catechismusles bijwonen |
naar de congregatie gaan:
nao de cônkergaasiej gaon (L320a Ell)
|
De katechismusles bijwonen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23892 |
de catechismusles verzuimen |
de congregatie verzuimen:
de cônkergaasiej verzoeme (L320a Ell)
|
De katechismusles verzuimen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24052 |
de communie brengen aan een zieke |
communie (<lat.) brengen:
kemuuniej bringe (L320a Ell)
|
De communie brengen aan een zieke thuis, bijv. op de eerste vrijdag van de maand [inne ózzen Herrejot bringe, inne verzieë]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20445 |
de dode naar de kerk brengen |
het lijk varen:
t lieek vare (L320a Ell)
|
het lijk naar de kerk brengen [bijv. door buurtbewoners] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23471 |
de doodsklok luiden |
overluiden:
euverloewe (L320a Ell)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32263 |
de duigen stapelen |
stapelen:
stāpǝlǝ (L320a Ell)
|
De gekliefde duigen kruislings in een vierkant of driehoek opstapelen. Tussen de duigen onderling wordt daarbij een ruimte opengelaten, waardoor een goede ventilatie ontstaat. [N E, 14a-b]
II-12
|
20395 |
de echtelijke staat |
huwelijkse staat:
huwelikke staot (L320a Ell)
|
de echtelijke staat, het gehuwde leven [ieësjtand] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24019 |
de eerste communie doen |
eerste communie (<lat.) doen:
ieëste kemuuniej doon (L320a Ell)
|
De eerste Communie doen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32715 |
de eerste voor ploegen |
aanslaan:
ānslǭn (L320a Ell)
|
Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.]
I-1
|