34351 |
diarree hebben |
aan de dunne (zijn):
ānǝn dønǝ (L320a Ell),
aan de schijt (zijn):
ānǝ šīǝt (L320a Ell)
|
Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a]
I-12
|
23797 |
dienst van goede vrijdag |
goede-vrijdaglof:
gooje vriejiglof (L320a Ell)
|
De "houten mis", de Goede Vrijdagdienst [hultsere Maes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21753 |
dienstplicht doen |
dienen:
deene (L320a Ell)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L320a Ell)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
vee:
eigen spellingsysteem additie bij vraag 1 e.v.: Dieren in het algemeen
vieh (L320a Ell)
|
dieren, alg. [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21155 |
dijk |
dijk:
die-k (L320a Ell)
|
een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33520 |
dik sap van steenvruchten |
gom:
eigen fon. aanduidingen
gôm (L320a Ell)
|
stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)]
I-7
|
17611 |
dikke neus |
kokker:
koker (L320a Ell)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18688 |
dikke want |
pij:
pieje (L320a Ell)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
das:
das (L320a Ell)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|