20683 |
gebakken aardappelen |
aardappelen in de pan:
ërpel inne pan (L320a Ell)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23700 |
gebed |
gebed:
gebed (L320a Ell)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23701 |
gebeden |
gebeden:
gebaeje (L320a Ell)
|
De gebeden meervoud. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23679 |
gebedsweek |
bedeweek:
baejwaek (L320a Ell)
|
Een gebedsweek. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23476 |
gebeier |
luiden, het ~:
et loewe (L320a Ell)
|
Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17623 |
gebit |
gebit:
gebeet (L320a Ell)
|
gebit [N 10a (1961)]
III-1-1
|
30037 |
gebluste kalk |
bluskalk:
bløskalǝk (L320a Ell),
geleste kalk:
gǝlęš˱dǝ kalǝk (L320a Ell),
witkalk:
wetkalǝk (L320a Ell)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
20183 |
geboorte |
aanzet:
ānze ̞t (L320a Ell)
|
De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.]
II-9
|
22513 |
geboortefeest |
kindjeskoffie:
kindjeskoffie (L320a Ell),
kindjeskoffiej (L320a Ell)
|
De feestelijke koffiemaaltijd die de kraamvrouw na de kerkgang thuis hield met de vrouwen uit de buurt [kindjeskoffie, kindjeskermis?]. [N 96B (1989)] || Het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20182 |
geboren worden |
geboren werden:
gebore waire (L320a Ell)
|
Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)]
III-2-2
|