33642 |
huisakker |
huisakker:
hūsakǝr (L320a Ell)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
24376 |
huisjesslak |
huisjesslak:
eigen spellingsysteem
huuskesslek (L320a Ell)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
huiskets:
hoeskets (L320a Ell, ...
L320a Ell),
huismus:
(hoes)mös (L320a Ell),
hoesmös (L320a Ell),
korenjood:
korendief
koorejoet (L320a Ell)
|
huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19427 |
huisvuil |
rommel:
rômmel (L320a Ell)
|
Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33609 |
huisweide |
bleek:
bleik (L320a Ell),
huiswei:
hūs[wei} (L320a Ell)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
I-7
|
23732 |
huiszegen |
huiszengel:
hoeszengel (L320a Ell)
|
De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17997 |
huiveren |
rijderen:
riejere (L320a Ell)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
schuiverachtig:
sjoeverachtig (L320a Ell)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
rijdering:
riejering (L320a Ell)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|