e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huisakker huisakker: hūsakǝr (Ell) Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.] I-8
huisjesslak huisjesslak: eigen spellingsysteem  huuskesslek (Ell) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huismus, mus huiskets: hoeskets (Ell, ... ), huismus: (hoes)mös (Ell), hoesmös (Ell), korenjood: korendief  koorejoet (Ell) huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] III-4-1
huisvuil rommel: rômmel (Ell) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1
huisweide bleek: bleik (Ell), huiswei: hūs[wei} (Ell) Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] I-7
huiszegen huiszengel: hoeszengel (Ell) De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)] III-3-3
huiszwaluw zwalg: zwalg (Ell) huiszwaluw III-4-1
huiveren rijderen: riejere (Ell) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schuiverachtig: sjoeverachtig (Ell) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering rijdering: riejering (Ell) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2