23546 |
kelklepeltje |
lepeltje:
lepelke (L320a Ell)
|
Het kelklepeltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinne (L320a Ell)
|
kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
29111 |
keren |
draaien:
drɛ ̝i̯ǝ (L320a Ell)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.]
I-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
kirk (L320a Ell)
|
De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23368 |
kerkbank |
bank:
bank (L320a Ell)
|
Één zon bank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23366 |
kerkbanken |
banken:
benk (L320a Ell)
|
De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23530 |
kerkboek |
kerkboek:
kirkbook (L320a Ell)
|
Een kerkboek met godvruchtige gebeden en overwegingen, bestemd voor de gelovigen [gebèèjeboek]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23347 |
kerkdeur |
kerkdeur:
kirkdeur (L320a Ell)
|
De grote deur, de hoofdingang van de kerk [lijkdeur, kerkdeur, kirchduër]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23302 |
kerkgang |
kerkgang:
kirkgank (L320a Ell)
|
De eerste gang naar de kerk die de moeder deed na de bevalling, kerkgang [kèrkegank, kirchejank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23576 |
kerkgezang |
gezang:
gezank (L320a Ell),
liedje:
leedje (L320a Ell)
|
Een gezang, zang [jezank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|