e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kelklepeltje lepeltje: lepelke (Ell) Het kelklepeltje. [N 96B (1989)] III-3-3
kennen kennen: kinne (Ell) kennen (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
keren draaien: drɛ ̝i̯ǝ (Ell) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] I-1
kerk kerk: kirk (Ell) De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkbank bank: bank (Ell) Één zon bank. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkbanken banken: benk (Ell) De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkboek kerkboek: kirkbook (Ell) Een kerkboek met godvruchtige gebeden en overwegingen, bestemd voor de gelovigen [gebèèjeboek]. [N 96B (1989)] III-3-3
kerkdeur kerkdeur: kirkdeur (Ell) De grote deur, de hoofdingang van de kerk [lijkdeur, kerkdeur, kirchduër]. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkgang kerkgang: kirkgank (Ell) De eerste gang naar de kerk die de moeder deed na de bevalling, kerkgang [kèrkegank, kirchejank?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kerkgezang gezang: gezank (Ell), liedje: leedje (Ell) Een gezang, zang [jezank?]. [N 96B (1989)] III-3-3