34644 |
koetsier |
voerman:
vōrman (L320a Ell)
|
Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr]
I-13
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koejong:
kujǫŋ (L320a Ell),
zweitser:
zwęi̯tsǝr (L320a Ell)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20588 |
koffiedik |
dras:
dras (L320a Ell)
|
koffiedik [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
19515 |
koffiepot |
koffiekan:
koffiekan (L320a Ell)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24189 |
kokmeeuw |
meeuw:
mieëwe (L320a Ell)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24303 |
kolblei |
platvis:
eigen spellingsysteem
platvès (L320a Ell)
|
De kolblei lijkt op de brasem maar is bleker van kleur (blei, bliek, kapmes, kalfoog, platte, platter) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33026 |
kolven afstropen |
afschillen:
āfšɛlǝ (L320a Ell)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|
20764 |
komijnekaas |
zaadkaas:
zoadkieës (L320a Ell)
|
Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18835 |
komisch |
komiek:
kemiek (L320a Ell)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24322 |
konijnenhol |
konijnspijp:
knienspiep (L320a Ell),
pijp:
eigen spellingsysteem
piep (L320a Ell)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] || konijnenhol [DC 55 (1980)]
III-4-2
|